Al jaren is de bepaling in uitzend-cao’s over onmiddellijke beëindiging van de uitzendovereenkomst bij ziekte onderwerp van discussie. Het gerechtshof in Den Haag oordeelde eerder al dat de bepaling dat een uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt als de uitzendkracht ziek is, in strijd is met het ontslagecht. Afgelopen vrijdag heeft ook de A-G in haar conclusie aan de Hoge Raad geadviseerd dat het beding niet rechtsgeldig is (ECLI:NL:PHR:2022:846). Dat betekent dat het beding niet tegen de uitzendkracht kan worden ingeroepen en de uitzendkracht dus recht heeft op loondoorbetaling. De Hoge Raad zal naar verwachting op 17 maart 2023 haar definitieve oordeel vellen.
Voor de juridische fijnproevers leggen wij hieronder uit op grond waarvan de A-G tot haar advies is gekomen. De A-G oordeelt ten eerste dat de in het beding opgenomen ‘’fictie’’ dat de inlener bij ziekmelding geacht wordt een beëindigingsverzoek van de terbeschikkingstelling te hebben gedaan, in strijd is met de wet. De wettelijke bepaling (artikel 7:691 lid 2 BW) vereist namelijk dat de inlener een verzoek doet tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht.
Bovendien kwalificeert de gekozen constructie in de uitzend-cao’s volgens de A-G als een ontbindende voorwaarde, waarbij de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt door vervulling van de ontbindende voorwaarde (namelijk de ziekte). Een ontbindende voorwaarde is in het arbeidsrecht enkel onder bepaalde omstandigheden toegestaan en deze ontbindende voorwaarde doorkruist volgens de A-G het wettelijk ontslagstelsel. Dat de uitzendkracht bij ziekte direct op straat komt te staan is immers in strijd met de rechtsbescherming die het wettelijke ontslagstelsel de zieke werknemer biedt, aldus de A-G.
Heeft u vragen over dit onderwerp, neem dan contact op met een van onze gespecialiseerde advocaten via www.muldervangeel.nl of 0546-575988.